Wetenschapsoriëntatie
Sinds schooljaar 2018-2019 werken we op school met een leerlijn wetenschapsoriëntatie in de onder- en bovenbouw. Hiermee willen we voorzien in een behoefte die onze oud-leerlingen, de universiteiten én de overheid uitspreken: het vwo moet beter aansluiten op de vaardigheden die centraal staan in het vervolgonderwijs. Concreet betekent dit dat vaardigheden zoals onderzoek doen, verslagleggen en gegevens verwerken, moeten worden ondergebracht in ons curriculum. Daarnaast zouden juist ook bredere vaardigheden zoals samenwerken, probleemoplossend vermogen, plannen en creatief en kritisch denken centraal moeten staan. Dat is dan ook wat wij op school voornamelijk willen bereiken met de leerlijn wetenschapsoriëntatie: we willen dat leerlingen een kritische en onderzoekende houding ontwikkelen en behouden, dat ze niet verleren nieuwsgierig te zijn en dat zij door middel van onderzoekend leren meer expliciet in aanraking komen met het pre-wetenschappelijke karakter van het vwo.
We beginnen met wetenschapsoriëntatie in de tweede helft van klas 1 met een lesuur per week. We laten leerlingen in een module wetenschapsfilosofie eerst nadenken over wat wetenschap – en dus de ‘w’ in ‘vwo’ – nu precies inhoudt. Daarna laten we ze kennismaken met de onderzoekscyclus: een stappenplan dat als handvat dient voor de aanpak van elk groter (onderzoeks)project. Deze cyclus zal een leidraad zijn voor alle projecten bij wetenschapsoriëntatie, in alle jaarlagen. Zo kunnen leerlingen de stappen goed internaliseren. Na de lessen waarin de onderzoekscyclus centraal staat, focussen we op samenwerking en groepsrollen en gaan leerlingen in groepen zelf aan de slag met een technische onderzoeksopdracht. Het vak wordt steeds verder doorontwikkeld en opdrachten worden elk jaar geactualiseerd.
In klas 2 krijgen de leerlingen in de eerste helft van het schooljaar een uur wetenschapsoriëntatie per week. We concentreren ons dan op twee onderzoeksgebieden: één periode werken leerlingen aan een alfa-onderzoek rondom taalkunde (meertaligheid), de andere periode werken ze aan een gamma-onderzoek rondom het ethiek in nieuwsberichten. Ze passen nu dezelfde onderzoekscyclus toe, maar de methoden die ze uitvoeren en de hoeveelheid sturing die ze daarbij krijgen verschillen met die in klas 1.
In klas 3 volgen de leerlingen wetenschapsoriëntatie gedurende één lesuur per week waarbij het accent ligt op het verder uitdiepen van de onderzoekscyclus middels een experimenteel onderzoek bij de bètavakken. Hierna voltooien ze hun laatste onderzoeksopdracht: de ‘ienieminimeesterproef’. In deze kleinere variant van de meesterproef (of het profielwerkstuk) komen álle vaardigheden en vakgebieden terug, en kunnen leerlingen ervoor kiezen om binnen hun toekomstige profiel een onderzoek uit te voeren. Hier kunnen ze laten zien wat ze hebben geleerd in de afgelopen jaren.
In klas 4 en 5 vinden wetenschapsoriëntatie-projecten plaats in de activiteitenweken. In klas 4 doen leerlingen in groepen onderzoek binnen een thema. Eerder was dat ‘De stad van de toekomst’ en ‘terugdringen van het mobielgebruik in het Chassé Theater’ voor de hele jaarlaag, maar in de toekomst zullen er meer verschillende onderwerpen zijn. In klas 5 is er een projectweek met hoor- en werkcolleges. Het einddoel is daar het schrijven van een eerste opzet voor hun eigen profielwerkstuk. Hierbij staan naast de colleges intensieve contactmomenten met begeleiders centraal. Door leerlingen meer te begeleiden, een helder begrippenkader te schetsen en colleges aan te bieden die leerlingen op weg kunnen helpen, hopen we dat leerlingen meer kunnen halen uit hun profielwerkstuk en het proces dat daarbij hoort.